Zeeuwse oester -  Ostrea edulis


De schelp van de oester is meestal peervormig tot bijna rond. Hoe jonger, hoe ronder. De lengte bedraag ongeveer 10 cm. De kleur is vuilwit met bruingrijze of blauwgrijze concentrische banden. Het oppervlak is ruw en geschubd en op de linkerschelp loopt een aantal grove ribben vanuit de punt naar de rand van de schelp. Met de rechter schelp zit hij meestal vast op de ondergrond. Soms, vooral in jonge exemplaren, is de schelp zelf tamelijk glad en alleen de rand heel sterk gegolfd en scherp. De binnenkant is wittig met een aantal   blauwgrijze vlekken. De oester voedt zich met planktonalgjes. Het water wordt over een soort zeef of filter gepompt, waar het plankton eruit wordt gehaald en vandaar door trilharen naar de maag wordt geleid. Het water gaat verder over de kieuwen, waar de zuurstof eruit wordt gehaald. Van mei tot augustus vindt de voortplanting plaats. De bevruchting vindt plaats in het water. Uit de eitjes ontstaan larfjes, die in het plankton blijven zweven. Na verloop van tijd ontwikkelen die larfjes een schelpje en zinken dan naar de bodem. Ze hebben een harde ondergrond nodig om zich te kunnen vestigen.